13. Het hart zal ook in het lachen smart hebben; en het laatste van die blijdschap is droefheid.
14. Die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden; maar een goed man van zich zelven.
15. De slechte gelooft alle woord; maar de kloekzinnige merkt op zijn gang.
16. De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos.
17. Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden.