1. Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen.
2. Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem.
3. In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds; maar de lippen der wijzen bewaren hen.