Spreuken 13:3-11 Statenvertaling (SV1750)

3. Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn lippen wijd opendoet.

4. De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden.

5. De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.

6. De gerechtigheid bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den zondaar omkeren.

7. Er is een, die zichzelven rijk maakt, en niet met al heeft, en een, die zichzelven arm maakt, en heeft veel goed.

8. Het rantsoen van ieders ziel is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden niet.

9. Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden; maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.

10. Door hovaardigheid maakt men niet dan gekijf; maar bij de beradenen is wijsheid.

11. Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen.

Spreuken 13