5. (39:6) Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.
6. (39:7) Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
7. (39:8) En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
8. (39:9) Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.