Prediker 10:11-13 Statenvertaling (SV1750)

11. Indien de slang gebeten heeft, eer der bezwering geschied is, dan is er geen nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder.

12. De woorden van een wijzen mond zijn aangenaam; maar de lippen van een zot verslinden hemzelven.

13. Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid.

Prediker 10