Mattheüs 27:11-16 Statenvertaling (SV1750)

11. En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.

12. En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets.

13. Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoevele zaken zij tegen U getuigen?

14. Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde.

15. En op het feest was de stadhouder gewoon den volke een gevangene los te laten, welken zij wilden.

16. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar-abbas.

Mattheüs 27