40. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
41. Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
42. En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.
43. Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in den Geest, zijn Heere? zeggende:
44. De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
45. Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?