3. Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.
4. Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad?
5. Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn;
6. Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden;
7. Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren;
8. Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee;
9. Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden;
10. Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
11. Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.
12. Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?
13. God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.
14. Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem?