15. Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;
16. Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt.
17. Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats.