9. Wie weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet?
10. In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.
11. Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?
12. In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.
13. Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
14. Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.
15. Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.
16. Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet dwalen.
17. Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig,
18. Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden.
19. Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om.