5. En hij hield de ogen op hen, verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen.
6. En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geve ik u; in den Naam van Jezus Christus, den Nazarener, sta op en wandel!
7. En hem grijpende bij de rechterhand richtte hij hem op, en terstond werden zijn voeten en enkelen vast.