34. Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen.
35. En als hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en hetzelve gebroken hebbende, begon hij te eten.
36. En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelven spijze.
37. Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen.