Handelingen 26:6-9 Statenvertaling (SV1750)

6. En nu sta ik, en word geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is;

7. Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk nacht en dag God dienende, verhopen te komen; over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd.

8. Wat? wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?

9. Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen.

Handelingen 26