24. En Abraham zeide: Ik zal zweren.
25. En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, die Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
26. Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden.
27. En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond.
28. Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.