Deuteronomium 2:31-35 Statenvertaling (SV1750)

31. En de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik heb begonnen Sihon en zijn land voor uw aangezicht te geven; begin dan te erven, om zijn land erfelijk te bezitten.

32. En Sihon toog uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar Jahaz.

33. En de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht; en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk.

34. En wij namen te dier tijd al zijn steden in, en wij verbanden alle steden, mannen, en vrouwen, en kinderkens; wij lieten niemand overblijven.

35. Het vee alleen roofden wij voor ons, en den roof der steden, die wij innamen.

Deuteronomium 2