1 Kronieken 24:5-22 Statenvertaling (SV1750)

5. En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar.

6. En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazar, en desgelijks werd genomen voor Ithamar.

7. Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede voor Jedaja,

8. Het derde voor Harim, het vierde voor Seorim,

9. Het vijfde voor Malchia, het zesde voor Mijamin,

10. Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abia,

11. Het negende voor Jesua, het tiende voor Sechanja,

12. Het elfde voor Eljasib, het twaalfde voor Jakim,

13. Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab,

14. Het vijftiende voor Bilga, het zestiende voor Immer,

15. Het zeventiende voor Hezir, het achttiende voor Happizzes,

16. Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel,

17. Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,

18. Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja.

19. Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had.

20. Van de overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram Subael, van de kinderen van Subael was Jechdeja.

21. Aangaande Rehabja: van de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd.

22. Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was Jahath.

1 Kronieken 24