1. Mijn zoon, indien gij borg zijt geworden voor uw naaste,voor een vreemde uw handslag hebt gegeven;
2. als gij verstrikt zijt door de woorden van uw mond,gevangen zijt door de woorden van uw mond –
3. doe dan toch dit, mijn zoon, en red u,want gij zijt in de greep van uw naaste gekomen:ga, klamp uw naaste aan en bestorm hem;