Spreuken 27:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart,opdat ik een antwoord heb voor wie mij smaadt.

12. De schrandere ziet het onheil en bergt zich;de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten.

13. Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde;neem hem als pand voor een onbekende.

14. Wie zijn naaste in de vroege morgen op luidruchtige wijze groet,het wordt hem als een vloek aangerekend.

15. Een gestadig druppelend lek op een dag van stortregenen een twistzieke vrouw zijn aan elkander gelijk.

16. Wie haar wil opsluiten, zou wind opsluiten,en zijn rechterhand zou olie ontmoeten.

17. Zoals men ijzer met ijzer scherpt,zo scherpt de ene mens de ander.

18. Wie de vijgeboom verzorgt, geniet zijn vrucht;wie voor zijn heer zorgt, wordt geëerd.

19. Zoals het water het gelaat weerspiegelt,zo weerspiegelt het hart van de mens de mens.

20. Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk;even onverzadelijk zijn de ogen des mensen.

Spreuken 27