Romeinen 7:7-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren.

8. Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder wet is de zonde dood.

9. Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven,

10. en het gebod dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn;

11. want de zonde heeft uitgaande van het gebod, mij misleid en door middel daarvan gedood.

12. Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.

13. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft, opdat zij zou blijken zonde te zijn, door het goede mijn dood bewerkt, opdat de zonde bij uitstek zondig zou worden door het gebod.

14. Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.

15. Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.

16. Indien ik nu wat ik niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is.

17. Doch dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.

18. Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet.

19. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.

20. Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.

Romeinen 7