8. O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt,toen Gij in de wildernis voortschreedt, sela
9. beefde de aarde, ook dropen de hemelenvoor het aangezicht van God;zelfs de Sinai voor het aangezicht van God,de God van Israël.
10. Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God,Gij versterktet uw erfdeel, toen het was uitgeput;
11. uw schare zette zich daarin neder,Gij bereiddet het in uw goedheid voor de ellendige, o God.