11. Zoet is de slaap van hem die werkt, of hij weinig of veel eet; maar de verzadiging van de rijke laat hem in het geheel niet slapen.
12. Er is een smartelijk kwaad, dat ik gezien heb onder de zon: rijkdom, door zijn bezitter bewaard tot zijn eigen onheil.
13. Die rijkdom toch gaat door tegenspoed teniet; en heeft hij een zoon verwekt, dan heeft hij niets meer;
14. zoals hij uit de schoot zijner moeder gekomen is, zo gaat hij weer heen, naakt zoals hij gekomen is, en hij verkrijgt niets door zijn zwoegen, dat hij aan deze zou kunnen nalaten.