13. Wel ontwaarde ik, dat de wijsheid haar voordeel heeft boven het onverstand, zoals het licht zijn voordeel heeft boven de duisternis:
14. de wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas wandelt in de duisternis; maar ik bemerkte ook, dat één lot hen allen treft,
15. en ik zeide bij mijzelf: Wat de dwaas wedervaart, wedervaart ook mij: waartoe ben ik dan zo uitermate wijs geweest? Toen sprak ik bij mijzelf, dat ook dit ijdelheid is.