18. Voorts zult gij uit elke stam één vorst nemen om het land ten erfdeel toe te wijzen.
19. Dit zijn de namen van die mannen: voor de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne;
20. voor de stam der Simeonieten Semuël, de zoon van Ammihud;
21. voor de stam Benjamin Elidad, de zoon van Kislon;
22. voor de stam der Danieten een vorst, Bukki, de zoon van Jogli;