1. Toen braken de Israëlieten op en legerden zich in de velden van Moab, aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho.
2. Balak nu, de zoon van Sippor, zag alles wat Israël met de Amorieten had gedaan.
3. Toen werd Moab zeer bang voor het volk, omdat het talrijk was, en Moab werd bevreesd vanwege de Israëlieten.
4. Toen zeide Moab tot de oudsten van Midjan: Nu zal die menigte onze gehele streek afscheren, zoals een rund het groen des velds afscheert. In die tijd nu was Balak, de zoon van Sippor, koning over Moab.