3. ja, die het vlees van mijn volk eet, en hun de huid aftrekt, en hun beenderen breekt en ze uiteenlegt als vlees in een pot of in een ketel.
4. Dan zullen zij roepen tot de Here, maar Hij zal hun niet antwoorden, en Hij zal zijn aangezicht voor hen verbergen te dien tijde, omdat zij slecht hebben gehandeld.
5. Zo zegt de Here aangaande de profeten die mijn volk verleiden; die, als zij iets met hun tanden te bijten krijgen, heil verkondigen, maar tegen hem die hun niets in de mond steekt, de oorlog uitroepen:
6. Daarom zal het nacht voor u worden, zonder gezicht; duisternis, zonder waarzegging; de zon zal ondergaan over de profeten, en de dag zal over hen verdonkerd worden.