Matteüs 26:67-74 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

67. Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten;

68. anderen sloegen Hem in het gelaat en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft?

69. Petrus zat buiten in de hof en er kwam een slavin naar hem toe, die zeide: Ook gij waart bij Jezus, de Galileeër.

70. Maar hij loochende het ten aanhoren van allen en zeide: Ik weet niet, wat gij zegt.

71. Toen hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zeide tot hen, die daar waren: Die man was bij Jezus, de Nazoreeër.

72. En wederom loochende hij het met een eed: Ik ken de mens niet.

73. Even later kwamen zij, die daar stonden, naar Petrus toe en zeiden: Waarlijk, ook gij behoort tot hen, want ook uw uitspraak verraadt u.

74. Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de mens niet.

Matteüs 26