7. Toen stonden al die maagden op en brachten haar lampen in orde.
8. En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.
9. Maar de wijze antwoordden en zeiden: Neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf.
10. Doch terwijl ze heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten.
11. Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open!
12. Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet.
13. Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.
14. Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde.