34. en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan.
35. En Jakobus en Johannes, de [twee] zonen van Zebedeüs, kwamen tot Hem en zeiden tot Hem: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt, wat wij U zullen vragen.
36. Hij zeide tot hen: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?
37. Zij zeiden tot Hem: Geef ons, dat wij de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in uw heerlijkheid.
38. Doch Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word?
39. Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden,