18. En het geschiedde, terwijl Hij in het gebed alleen was, dat de discipelen in zijn nabijheid waren en Hij vroeg hun en zeide: Wie zeggen de scharen, dat Ik ben?
19. Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, anderen: Elia, weer anderen, dat een der oude profeten was opgestaan.
20. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde en zeide: De Christus Gods.
21. En Hij vermaande hen nadrukkelijk en beval hun dit niemand te zeggen.
22. En Hij zeide: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage worden opgewekt.
23. Hij zeide tot allen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij.