19. En toen zij geen gelegenheid vonden om hem binnen te dragen, vanwege de schare, gingen zij het dak op en lieten hem met zijn bed door de tegels in het midden neder, vlak vóór Jezus.
20. En hun geloof ziende, zeide Hij: Mens, uw zonden zijn u vergeven.
21. En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen en zeiden: Wie is deze, die (zulke) godslasterlijke dingen zegt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
22. Doch Jezus doorzag hun overleggingen en antwoordde en zeide tot hen: Wat overlegt gij in uw harten?
23. Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?