4. Ziet, gij zult u tegen de stad in hinderlaag leggen, aan de achterzijde der stad, gaat niet te ver van de stad af en houdt u allen gereed.
5. Ik zelf en al het volk dat bij mij is, wij zullen de stad naderen; wanneer zij dan uittrekken ons tegemoet, zoals de eerste maal, zullen wij voor hen vluchten;
6. dan zullen zij ons achterna trekken, zodat wij hen van de stad weglokken, want zij zullen denken: zij vluchten voor ons zoals de eerste maal. Als wij dan voor hen vluchten,
7. zult gij uit de hinderlaag opstaan en u van de stad meester maken, en de Here, uw God, zal haar in uw macht geven.
8. Zodra gij de stad hebt bezet, zult gij haar in brand steken; naar het woord des Heren zult gij het doen; ziet, ik heb het u geboden.
9. Daarna zond Jozua hen uit en zij trokken naar de hinderlaag en bleven tussen Betel en Ai, ten westen van Ai. Maar Jozua bracht die nacht door onder het volk.