19. Ook wordt hij door smart op zijn sponde vermaand,terwijl er aanhoudende strijd in zijn gebeente is;
20. dan gruwt zijn binnenste van brood,zijn ziel van begeerlijke spijze;
21. zijn vlees slinkt weg, men ziet het niet meer,zijn beenderen, eens onzichtbaar, steken uit,
22. zodat zijn ziel tot de groeve nadert,zijn leven tot de dodende machten.