6. Zou Hij met overmacht tegen mij strijden?Neen, maar Hij zou acht op mij slaan.
7. Dan zou een oprechte bij Hem pleiten,en zou ik voorgoed aan mijn Rechter ontkomen.
8. Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet;en naar het westen, ik bespeur Hem niet;
9. werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet;keert Hij Zich naar het zuiden, ik zie Hem niet.
10. Want Hij weet, hoe mijn wandel is;toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn.
11. Mijn voet bleef vast in zijn spoor,ik hield zijn weg zonder af te buigen;