25. Want hij heeft zijn hand uitgestrekt tegen Goden de Almachtige getrotseerd;
26. hij snelt op Hem af met trotse nek,met zijn zwaar beslagen schild.
27. Want hij heeft zijn aangezicht met vet bedekten een vetlaag om zijn lendenen gelegd;
28. hij heeft zich in verwoeste steden gevestigd,in huizen, waarin men niet mocht wonen,die bestemd waren puinhopen te blijven.