Jesaja 33:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. de heerbanen zijn verlaten, de reizigers zijn verdwenen. Hij heeft het verbond verbroken, steden veracht, mensen niet geteld.

9. Het land treurt, verkwijnt; de Libanon staat beschaamd, verwelkt; Saron is een steppe gelijk geworden; Basan en Karmel schudden hun loof af.

10. Nu zal Ik opstaan, zegt de Here; nu zal Ik Mij verheffen, nu Mij oprichten.

11. Gij gaat zwanger van stro, gij zult stoppelen baren; uw adem is een vuur dat u verteren zal.

12. Volken zullen tot kalk verbrand worden, als afgesneden dorens zijn, die met vuur verbrand worden.

13. Hoort wat Ik doe, gij die verre zijt; gij die nabij zijt, erkent mijn macht.

14. De zondaars in Sion vrezen, beving grijpt de godvergetenen aan. Wie onzer kan verkeren bij een verterend vuur; wie onzer kan verkeren bij een eeuwige gloed?

Jesaja 33