7. Zijn land is vol zilver en goud en aan zijn schatten is geen einde; ook is zijn land vol paarden en aan zijn wagens is geen einde;
8. ook is zijn land vol afgoden: voor het werk van eigen handen, voor wat eigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich neder.
9. Zo verlagen zich de mensen en vernederen de mannen zich. Vergeef het hun niet.
10. Ga in de rotskloven en verberg u in de grond voor de verschrikking des Heren en voor de luister zijner majesteit.