5. Koning Sedekia zeide: Zie hij is in uw hand, want de koning vermag niets tegen u.
6. Toen namen zij Jeremia en wierpen hem in de put van prins Malkia, die in de gevangenhof was, en zij lieten hem aan touwen zakken; in de put nu was geen water, maar wel slijk; en Jeremia zonk in het slijk.
7. Ebed-Melek echter, de Ethiopiër, een hoveling, die in het paleis des konings was, hoorde, dat zij Jeremia in de put hadden neergelaten – de koning nu vertoefde in de Benjaminpoort –
8. en Ebed-Melek ging uit het paleis des konings en sprak tot de koning: