12. Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen;
13. dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart.
14. Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des Heren, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des Heren, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren.
15. Wanneer gij zegt: De Here heeft ons in Babel profeten verwekt –
16. neen, zo zegt de Here van de koning die op de troon van David gezeten is, en van het ganse volk dat in deze stad woont, uw broeders die niet met u in ballingschap gegaan zijn,
17. zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik zend het zwaard, de honger en de pest onder hen en Ik maak hen als afschuwelijke vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten zijn;