29. Waarom wilt gij tegen Mij twisten? Gij allen zijt van Mij afvallig geworden, luidt het woord des Heren.
30. Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij wilden geen tuchtiging aannemen; uw zwaard heeft uw profeten verslonden als een verscheurende leeuw.
31. O gij geslacht, verneem het woord des Heren: Ben Ik voor Israël een woestijn geworden of een land van dichte duisternis? Waarom zegt dan mijn volk: Wij zijn weggelopen, wij zullen niet meer tot U komen?
32. Zal een meisje haar tooi vergeten, een bruid haar gordel? Maar mijn volk heeft Mij vergeten, talloze dagen.