6. Want zelfs uw broeders en het huis uws vaders, zelfs zij zijn trouweloos jegens u, zelfs zij roepen u luidkeels na; vertrouw hen niet, wanneer zij vriendelijk tot u spreken.
7. Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verworpen; Ik heb mijn zielsgeliefde gegeven in de greep van haar vijanden.
8. Mijn erfdeel was Mij geworden als een leeuw in het woud, het had tegen Mij gebruld; daarom ben Ik het gaan haten.
9. Een bontgevederde vogel was Mij mijn erfdeel; de roofvogels komen er van alle kanten op af. Gaat heen, verzamelt al het gedierte des velds, doet het komen om te eten!