11. Zo zult gij tot hen zeggen: De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel. –
12. Hij maakt de aarde door zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand.
13. Als Hij zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen, en wind doet hij voortkomen uit zijn voorraadkamers.
14. Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel en er is geen geest in hen;