1. Zie, gij zijt schoon, mijn liefste,o, gij zijt schoon;uw ogen zijn als duiven,door uw sluier heen,uw haar is als een kudde geiten,die neergolven van Gileads gebergte.
2. Uw tanden zijn als een kudde geschoren schapen,die opkomen uit het wed,alle met tweelingen,en zonder jongen is er geen.
3. Als een scharlaken draad zijn uw lippenen liefelijk is uw mond.Als een gespleten granaatappel zijn uw slapen,door uw sluier heen.