1. Op mijn legerstede des nachtszocht ik mijn zielsbeminde;ik zocht hem, maar ik vond hem niet.
2. Ik wil opstaan en rondgaan in de stad,op straten en pleinenen mijn zielsbeminde zoeken;ik zocht hem, maar ik vond hem niet.
3. De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan;„Hebt gij ook mijn zielsbeminde gezien?”