15. terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.
16. En hierin oefen ik mijzelf, altijd een onergerlijk geweten te hebben voor God en de mensen.
17. En na verloop van vele jaren ben ik gekomen om aalmoezen voor mijn volk te brengen en offeranden,
18. waarmede men mij, geheiligd zijnde, in de tempel bezig vond, zonder volksoploop of opschudding. Maar enige Joden uit Asia
19. – die moesten hier voor u staan en hun aanklacht indienen, indien zij iets tegen mij hebben.
20. Of laten dezen hier zelf zeggen, wat voor misdrijf zij hebben gevonden, toen ik voor de Raad stond,
21. of het moest zijn dit ene woord, dat ik, in hun midden staande, uitriep: Ter zake van de opstanding van doden sta ik heden voor u terecht!