Genesis 43:27-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. Daarop vroeg hij hen naar hun welstand en zeide: is het wèl met uw oude vader, over wie gij gesproken hebt? Leeft hij nog?

28. En zij zeiden: Het is wèl met uw knecht, onze vader; hij leeft nog. Daarop knielden zij en bogen zich neer.

29. Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij zijn broeder Benjamin, de zoon zijner moeder, en zeide: Is dit uw jongste broeder, over wie gij tot mij gesproken hebt? En hij zeide: God zij u genadig, mijn zoon.

30. Toen haastte Jozef zich weg, want zijn hart ging in ontroering uit naar zijn broeder, en hij zocht gelegenheid om te wenen; hij trad een kamer binnen en weende daar.

31. Daarna wies hij zijn gelaat en trad naar buiten, bedwong zichzelf en zeide: Dient het maal op.

32. Toen dienden zij het op voor hem afzonderlijk en voor hen afzonderlijk en voor de Egyptenaren die met hem aten, afzonderlijk; de Egyptenaren toch mogen geen maaltijd gebruiken met de Hebreeën, want dat is voor de Egyptenaren een gruwel.

Genesis 43