19. En zij traden toe op de man die Jozefs huisbestuurder was, en spraken tot hem aan de ingang van het huis,
20. en zeiden: Met uw verlof, mijn heer, wij zijn reeds een vorige maal gekomen om voedsel te kopen;
21. en toen wij in het nachtverblijf kwamen, en onze zakken openden – daar lag ieders geld boven in zijn zak, ons geld naar zijn volle gewicht. Maar wij hebben het mee teruggebracht,
22. en ander geld hebben wij meegenomen om voedsel te kopen; wij weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd heeft.