3. Het gezicht dat ik zag, was als het gezicht dat ik gezien had, toen Hij kwam om de stad te vernielen, en het waren gezichten als het gezicht dat ik gezien had bij de rivier de Kebar. Ik viel op mijn aangezicht.
4. En de heerlijkheid des Heren ging het huis binnen door de poort die naar het oosten gericht was,
5. en de Geest nam mij op en bracht mij naar de binnenste voorhof, en zie, de heerlijkheid des Heren vervulde het huis.
6. Toen hoorde ik Hem uit de tempel tot mij spreken, terwijl de man naast mij stond,