Ezechiël 34:6-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel; over de gehele aarde zijn mijn schapen verstrooid zonder dat er iemand is die naar hen vraagt of ze zoekt.

7. Daarom, gij herders, hoort het woord des Heren.

8. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, omdat mijn schapen tot een prooi geworden zijn, omdat mijn schapen tot voedsel geworden zijn voor al het gedierte des velds doordat er geen herder is – want mijn herders vragen niet naar mijn schapen; de herders weiden zichzelf, maar mijn schapen weiden zij niet –

9. daarom, gij herders, hoort het woord des Heren.

Ezechiël 34