Ezechiël 31:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In het elfde jaar, in de derde maand, op de eerste der maand, kwam het woord des Heren tot mij:

2. Mensenkind, zeg tot Farao, de koning van Egypte, en tot zijn mensenmenigte: aan wie zijt gij in uw grootheid gelijk?

3. Zie, Assur was een ceder op de Libanon, schoon van takken, met schaduwrijk loof, hoog van stam; zijn top reikte tot in de wolken.

4. Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan naar alle bomen des velds.

Ezechiël 31