1. In het tiende jaar, in de tiende maand, op de twaalfde der maand, kwam het woord des Heren tot mij:
2. Mensenkind, keer uw gelaat naar Farao, de koning van Egypte, en profeteer tegen hem en tegen geheel Egypte.
3. Spreek en zeg: zo zegt de Here Here: zie, Ik zàl u, Farao, koning van Egypte! gij machtig monster, dat ligt te midden van uw Nijlarmen, dat zegt: van mij zijn mijn Nijlarmen, zelf heb ik ze voor mij gemaakt.